Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen

 

Wet van 10 september 1986, houdende regelen betreffende de overname van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafrechtelijke beslissingen en de overdracht van de tenuitvoerlegging van Nederlandse strafrechtelijke beslissingen naar het buitenland
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het mede met het oog op de uitvoering door Nederland van het Benelux-verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken van 26 september 1968 (Trb. 1969, 9), het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970 (Trb. 1971, 137), het Europees Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden van 30 november 1964 (Trb. 1965, 55) en het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) wenselijk is te voorzien in een algemene regeling betreffende de overname en overdracht van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen van en aan vreemde Staten, alsmede enkele wetten in verband daarmede te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I.
Afdeling A. Begripsbepalingen

Artikel 1
1
In deze wet wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Justitie;
Rechterlijke beslissing: een bij vonnis of arrest gewezen rechterlijke beslissing naar aanleiding van een strafbaar feit;
Sanctie: elke bij rechterlijke beslissing opgelegde straf, met inbegrip van elke naast of in plaats van een straf opgelegde maatregel;
Veroordeelde: degene aan wie een sanctie is opgelegd.
2
Onder rechterlijke beslissing wordt mede begrepen een door een bestuurlijke autoriteit ter zake van een strafbaar feit genomen beslissing, houdende oplegging van een niet tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel, waartegen beroep op de rechter is opengesteld.
Afdeling B. Voorwaarden voor de overname van de tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen in strafzaken

Artikel 2
Tenuitvoerlegging in Nederland van buitenlandse rechterlijke beslissingen geschiedt niet dan krachtens een verdrag.

Artikel 3
1
Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland slechts worden ten uitvoer gelegd voor zover:
a
de rechterlijke beslissing in die Staat voor tenuitvoerlegging vatbaar is;
b
de sanctie niet bestaat uit de betaling van proceskosten of uit een veroordeling tot schadevergoeding aan een benadeelde partij;
c
de rechterlijke beslissing is gewezen ter zake van een feit dat naar Nederlands recht eveneens strafbaar is;
d
in geval van veroordeling, de dader naar Nederlands recht eveneens strafbaar zou zijn geweest.
2
Voor de toepassing van het vorige lid wordt een feit naar Nederlands recht strafbaar geacht, indien krachtens de Nederlandse wet eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde, als blijkens de in de vreemde Staat gewezen rechterlijke beslissing op de rechtsorde van die Staat is gemaakt, strafbaar is.

Artikel 4
Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland niet worden ten uitvoer gelegd indien deze betrekking heeft op een vreemdeling, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, of op een rechtspersoon waarvan het bestuur geen zitting of kantoor houdt in Nederland, of waarvan het hoofd van het bestuur geen vaste woonplaats in Nederland heeft. Deze voorwaarde is niet van toepassing voor zover de in de vreemde Staat opgelegde sanctie strekt tot de betaling van een geldboete of tot een verbeurdverklaring of vermogensontneming van vergelijkbare strekking.

Artikel 5
Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland niet worden ten uitvoer gelegd indien naar het oordeel van Onze Minister een gegrond vermoeden bestaat dat de beslissing tot vervolging of de oplegging van de sanctie is ingegeven door overwegingen van ras, godsdienst, levensovertuiging, nationaliteit of politieke overtuiging van de veroordeelde of deswege ongunstig is beïnvloed.

Artikel 6
1
Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland niet worden ten uitvoer gelegd indien het recht tot uitvoering van de straf naar Nederlands recht zou zijn verjaard.
2
Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland niet worden ten uitvoer gelegd indien de veroordeelde ten tijde van het feit waarvoor de sanctie werd opgelegd de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.

Artikel 7
1
Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland niet worden ten uitvoer gelegd voor zover de veroordeelde ter zake van het zelfde feit in Nederland wordt vervolgd.
2
Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland evenmin worden ten uitvoer gelegd voor zover een vervolging in Nederland onverenigbaar zou zijn met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende beginsel.

Hoofdstuk II. Voorlopige maatregelen
Afdeling A. Voorlopige aanhouding

Artikel 8
Voor zover een verdrag daarin voorziet kan de veroordeelde die zich in Nederland bevindt en aan wie een tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie is opgelegd, waarvan blijkens de in de vreemde Staat uitgesproken rechterlijke beslissing nog ten minste drie maanden moeten worden ten uitvoer gelegd, voorlopig worden aangehouden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat op korte termijn deze sanctie in Nederland zal worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 9
1
Iedere officier van justitie en hulpofficier is bevoegd de voorlopige aanhouding overeenkomstig artikel 8 te bevelen.
2
De veroordeelde wordt na zijn voorlopige aanhouding binnen vierentwintig uur geleid voor de officier van justitie of hulpofficier die het bevel tot de voorlopige aanhouding heeft gegeven.
3
De officier van justitie of hulpofficier kan, na de veroordeelde te hebben gehoord, bevelen dat deze gedurende achtenveertig uur, te rekenen van het tijdstip van de voorlopige aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. De hulpofficier geeft van zijn bevel ten spoedigste schriftelijk kennis aan de officier van justitie.
4
De termijn van inverzekeringstelling kan door de officier van justitie eenmaal met achtenveertig uur worden verlengd.
5
De veroordeelde kan te allen tijde door de officier van justitie in vrijheid worden gesteld. Zolang de termijn van inverzekeringstelling nog niet is verlengd, komt deze bevoegdheid mede toe aan de hulpofficier die het bevel tot de voorlopige aanhouding heeft gegeven.

Artikel 10
1
De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank van het arrondissement waarin de veroordeelde overeenkomstig artikel 9 in verzekering is gesteld, kan, op vordering van de officier van justitie bij die rechtbank, de bewaring van de veroordeelde bevelen.
2
Alvorens een bevel ingevolge het vorige lid te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de veroordeelde.

Artikel 11
1
De bewaring kan worden gelast voor een termijn van ten hoogste veertien dagen. Zij kan op vordering van de officier van justitie telkens met een termijn van ten hoogste dertig dagen worden verlengd, totdat de rechtbank ingevolge artikel 29, tweede lid, over de gevangenhouding beslist.
2
De veroordeelde wiens bewaring is gelast wordt, behoudens de mogelijkheid van vrijheidsbeneming uit anderen hoofde, in vrijheid gesteld:
a
zodra zulks door de rechtbank, de rechter-commissaris of de officier van justitie ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde of diens raadsman wordt gelast;
b
zodra de bewaring veertien dagen heeft geduurd en de officier van justitie de in de artikelen 15 of 17 bedoelde stukken niet heeft ontvangen;
c
indien de duur van de inverzekeringstelling en de bewaring die van het voor tenuitvoerlegging vatbare gedeelte van de in de vreemde Staat opgelegde sanctie zou overtreffen.

Artikel 12
Van elke beslissing naar aanleiding van een verzoek van een autoriteit van een vreemde Staat, genomen krachtens een der artikelen 8-11, wordt onverwijld kennis gegeven aan Onze Minister.
Afdeling B. Inbeslagneming

Artikel 13
1
Naar aanleiding van een op een verdrag gegrond verzoek van een vreemde Staat kan in Nederland een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld, overeenkomstig de bepalingen van de negende afdeling van Titel IV van Boek I van het Wetboek van Strafvordering, gericht op de bepaling van hier te lande aanwezig of verworven wederrechtelijk verkregen voordeel van een persoon die in de verzoekende Staat aan strafrechtelijk onderzoek is onderworpen.
2
Het strafrechtelijk financieel onderzoek kan slechts worden ingesteld, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten ter zake waarvan de persoon in de verzoekende Staat wordt verdacht in Nederland zouden zijn begaan.
3
Tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek kan inbeslagneming van voorwerpen overeenkomstig artikel 94, tweede lid, en artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat te dier aanzien vanwege de verzoekende vreemde Staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.
4
De officier van justitie zendt van zijn beschikking tot sluiting van een strafrechtelijk financieel onderzoek onverwijld een afschrift aan Onze Minister. Daarbij doet hij tevens mededeling van alle voor de verzoekende vreemde Staat dienstige inlichtingen.

Artikel 13a
1
Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen op verzoek van een vreemde Staat voorwerpen in beslag worden genomen:
a
ten aanzien waarvan naar het recht van de vreemde Staat een tot verbeurdverklaring strekkende sanctie kan worden opgelegd,
b
tot bewaring van het recht tot verhaal voor een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende verplichting tot betaling van een geldbedrag welke naar het recht van de vreemde Staat kan worden opgelegd, of
c
die kunnen dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
2
Inbeslagneming, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan slechts plaatsvinden indien blijkens de door de vreemde Staat bij zijn verzoek verstrekte inlichtingen, door de bevoegde autoriteiten van die Staat een bevel tot inbeslagneming is gegeven of zou zijn gegeven indien de desbetreffende voorwerpen zich binnen zijn grondgebied zouden bevinden, en inbeslagneming naar Nederlands recht is toegestaan.
3
Voor de toepassing van het tweede lid is inbeslagneming naar Nederlands recht toegestaan, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten naar aanleiding waarvan de inbeslagneming door de vreemde Staat wordt verzocht in Nederland zou of zouden zijn begaan.
4
Inbeslagneming van voorwerpen, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan voorts slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat te dier aanzien vanwege de verzoekende vreemde Staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.

Artikel 13b
1
Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen voorwerpen, ten aanzien waarvan door een rechter van een vreemde Staat een bevel is gegeven van vergelijkbare strekking als verbeurdverklaring of ontneming als wederrechtelijk verkregen voordeel, op verzoek van de vreemde Staat in beslag worden genomen.
2
Inbeslagneming overeenkomstig het eerste lid kan slechts plaatsvinden in gevallen, waarin gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat het in dat lid bedoelde bevel op korte termijn in Nederland zal worden tenuitvoergelegd.

Artikel 13c
1
Het bepaalde in het derde lid van artikel 13 en in het vierde lid van artikel 13a staat er niet aan in de weg, dat inbeslaggenomen voorwerpen desverzocht worden overgeleverd aan de verzoekende vreemde Staat met het oog op de oplegging en tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie. Daartoe worden inbeslaggenomen voorwerpen ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent.
2
Het krachtens het eerste lid vereiste verlof wordt slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de voorwerpen worden teruggezonden, ook wanneer deze zijn verbeurd verklaard of als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, in welk geval zij in eigendom aan de Nederlandse Staat worden overgedragen, dan wel dat de verzoekende Staat een door Onze Minister te bepalen geldbedrag, overeenkomende met het geheel of een deel van de waarde van de voorwerpen, aan de Nederlandse Staat doet overmaken. Onze Minister kan besluiten af te zien van de aanspraak op overmaking van het bedongen geldbedrag, indien de verzoekende Staat aantoont dat de afgegeven voorwerpen zijn overgedragen aan derden rechthebbenden.
3
De behandeling van een verzoek of vordering tot verlening van verlof door de raadkamer geschiedt in het openbaar. Op de behandeling is het bepaalde in de zesde afdeling van Titel I van Boek I van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4
Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking en door de overige procesdeelnemers binnen veertien dagen na de dagtekening van de brief waarmee de beschikking is toegezonden.

Artikel 13d
1
Tot inbeslagneming als bedoeld in de artikelen 13a en 13b zijn bevoegd de rechter-commissaris en, voor zover die bevoegdheid niet aan de rechter-commissaris is voorbehouden, iedere officier van justitie en hulpofficier. Op vordering van de officier van justitie kan de rechter-commissaris de bevoegdheden uitoefenen welke hem uit hoofde van een gerechtelijk vooronderzoek toekomen.
2
Het bepaalde in de artikelen 94b, 94c, 94d, 97-102, 103, 104-114, 116-117a, 118, 118b, 119, 552a, 552c -552e en 556 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13e
1
Bij de overeenkomstige toepassing van de artikelen 552a, onderscheidenlijk 552c van het Wetboek van Strafvordering treedt de rechter niet in een nieuw onderzoek naar de rechten van belanghebbenden, indien daaromtrent door de buitenlandse rechter een uitspraak is gedaan. De rechter kan echter wel in een dergelijk nieuw onderzoek treden indien:
a
die uitspraak betrekking heeft op rechten terzake van in Nederland gelegen onroerende goederen of in Nederland te boek gestelde registergoederen;
b
die uitspraak betreft de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van in Nederland gevestigde rechtspersonen of de besluiten van hun organen;
c
die uitspraak is gedaan, zonder dat de belanghebbende, tegen wie verstek werd verleend, zo tijdig tevoren als met het oog op zijn verdediging redelijkerwijs nodig was van het geding officieel in kennis was gesteld;
d
die uitspraak onverenigbaar is met een ter zake eerder in Nederland gewezen rechterlijke beslissing;
e
erkenning van die uitspraak onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde.
2
Indien en zolang ter zake van de rechten van een belanghebbende een procedure voor de rechter van de vezoekende vreemde Staat aanhangig is, is deze in zijn klaagschrift of vordering niet ontvankelijk.

Artikel 13f
1
Tot het in behandeling nemen van verzoeken als bedoeld in deze afdeling is bevoegd de officier van justitie in het arrondissement waar de gevraagde handeling moet worden verricht. Indien handelingen in meer dan één arrondissement moeten worden verricht, is in elk van die arrondissementen de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het gehele verzoek bevoegd. De officier van justitie die het gehele verzoek in behandeling heeft genomen roept voor de uitvoering ervan zo nodig de tussenkomst in van het openbaar ministerie in andere rechtsgebieden. In het belang van een doelmatige afdoening kan hij ook de behandeling van het verzoek overdragen aan zijn ambtgenoot in een ander arrondissement.
2
Verzoeken als bedoeld in deze afdeling worden, zo zij niet tot een officier van justitie zijn gericht, door de geadresseerde onverwijld doorgezonden aan de officier van justitie in het arrondissement waar de gevraagde handeling moet worden verricht of waarin het verzoek is ontvangen.
3
Klaagschriften als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, alsmede rechtsgedingen als bedoeld in artikel 552c van dat Wetboek, dienen te worden aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement bij welke de officier van justitie is geplaatst bij wie het gehele verzoek in behandeling is.

Hoofdstuk III. Procedure
Afdeling A. Behandeling van buitenlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging

Artikel 14
Indien de door de vreemde Staat overgelegde stukken naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende zijn om op een verzoek tot tenuitvoerlegging een beslissing te nemen, biedt hij de autoriteiten van de verzoekende Staat de gelegenheid binnen een door hem te stellen redelijke termijn aanvullende stukken of inlichtingen te verschaffen.

Artikel 15
1
Tenzij Onze Minister reeds aanstonds van oordeel is dat het verzoek om tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, stelt hij het met de daarbij behorende stukken in handen van de officier van justitie in wiens rechtsgebied de veroordeelde zijn woonplaats heeft of zich bevindt.
2
Wanneer een verzoek om voorlopige aanhouding is voorafgegaan worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie die in verband met dat verzoek reeds bij de zaak betrokken is geweest.
3
Indien tegen de veroordeelde in Nederland een vervolging gaande is kunnen, in afwijking van het voorgaande, de stukken worden toegezonden aan de officier van justitie die met deze vervolging is belast.
4
Is de veroordeelde een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan zendt Onze Minister de stukken toe aan de officier van justitie bij de rechtbank, die ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.
5
Betreft het verzoek de tenuitvoerlegging van een vermogenssanctie en is de veroordeelde een natuurlijke persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of een rechtspersoon waarvan het bestuur geen zitting of kantoor houdt in Nederland, of waarvan het hoofd van het bestuur geen vaste woonplaats in Nederland heeft, dan worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie in wiens rechtsgebied voorwerpen aanwezig zijn waarop de sanctie tenuitvoer kan worden gelegd. Wanneer een verzoek om inbeslagneming is voorafgegaan worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie die dat verzoek in behandeling heeft genomen.
6
Is op grond van de voorgaande leden voorshands geen bevoegde officier van justitie aan te wijzen, dan zendt Onze Minister de stukken toe aan de officier van justitie te Amsterdam.

Artikel 16
Indien de officier van justitie, die het verzoek tot tenuitvoerlegging heeft ontvangen, van oordeel is dat het niet voor inwilliging vatbaar is of dat aanleiding bestaat gebruik te maken van een der in het toepasselijke verdrag omschreven gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging, brengt hij dit oordeel onverwijld vergezeld van zijn advies ter kennis van Onze Minister, die daaromtrent beslist. De officier van justitie deelt de veroordeelde, die krachtens deze wet van zijn vrijheid is beroofd, onverwijld mede op welke dag hij zijn advies aan Onze Minister heeft uitgebracht.
Afdeling B. Behandeling van Nederlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging in Nederland van in een vreemde Staat opgelegde sancties

Artikel 17
1
Wanneer een vreemde Staat heeft bewilligd in de tenuitvoerlegging van een door deze opgelegde sanctie in Nederland, stelt Onze Minister de door de autoriteiten van die Staat overgelegde stukken in handen van de officier van justitie in het arrondissement waarin de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft, of bij gebreke daarvan in die van de officier van justitie te Amsterdam.
2
Is de veroordeelde een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan zendt Onze Minister de stukken toe aan de officier van justitie bij de rechtbank, die ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.
Afdeling C. Gerechtelijke procedure

Artikel 18
1
De officier van justitie vordert binnen twee weken na de dag waarop hij de in artikel 15 of 17 bedoelde stukken heeft ontvangen, schriftelijk, dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging. Bij zijn vordering legt de officier van justitie de stukken aan de rechtbank over. Een afschrift van de vordering wordt aan de veroordeelde betekend. Bij zijn vordering legt de officier van justitie tevens een lijst van voorwerpen of vorderingen over, die ingevolge afdeling B van Hoofdstuk II zijn in beslag genomen.
2
De in het eerste lid gestelde termijn wordt geschorst van het tijdstip waarop de officier van justitie overeenkomstig artikel 16 adviseert aan Onze Minister tot het tijdstip waarop de officier van justitie van Onze Minister bericht ontvangt dat de tenuitvoerlegging dient te worden gevorderd.
3
Indien de veroordeelde ingevolge deze wet van zijn vrijheid is beroofd, eindigt de schorsing in elk geval na veertien dagen.
4
Het in de vorige leden bepaalde is niet van toepassing indien de ten uitvoer te leggen sanctie uitsluitend bestaat uit een geldboete.

Artikel 19
1
De officier van justitie kan naar regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur de medewerking inroepen van personen en lichamen, welke op het gebied van de reclassering of op dergelijk gebied werkzaam zijn, en aan deze de nodige opdrachten geven.
2
Heeft de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren nog niet bereikt, dan wint de officier van justitie omtrent diens persoonlijkheid en levensomstandigheden inlichtingen in bij de raad voor de kinderbescherming.

Artikel 20
1
De in artikel 18 bedoelde vordering wordt bij de politierechter aanhangig gemaakt, tenzij naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie
a
de zaak niet van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ten aanzien van de beoordeling van de strafbaarheid van het feit of van de veroordeelde naar Nederlands recht, of
b
door de rechtbank een vrijheidsstraf dient te worden opgelegd waarvan het alsnog in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte de duur van een jaar overschrijdt.
2
De politierechter is bevoegd ingevolge deze wet vrijheidsstraf van meer dan een jaar op te leggen, mits het in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf de duur van een jaar niet overschrijdt.
3
Indien de politierechter oordeelt, dat de zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daar heen. De zaak wordt alsdan op de bestaande vordering door de meervoudige kamer verder behandeld.

Artikel 21
1
De in artikel 18 bedoelde vordering wordt, indien de veroordeelde op dat tijdstip de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, bij de kinderrechter aanhangig gemaakt, tenzij naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie en de kinderrechter
a
de zaak niet van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ten aanzien van de beoordeling van de strafbaarheid van het feit of van de veroordeelde naar Nederlands recht, of
b
door de rechtbank een vrijheidsstraf dient te worden opgelegd waarvan het alsnog in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte de duur van zes maanden overschrijdt.
Maakt de officier van justitie zijn vordering bij de meervoudige kamer aanhangig, dan neemt de kinderrechter aan het onderzoek ter terechtzitting deel.
2
De kinderrechter is bevoegd ingevolge deze wet vrijheidsstraf van meer dan zes maanden op te leggen, mits het in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf de duur van zes maanden niet overschrijdt.
3
Indien de kinderrechter oordeelt dat de zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daar heen. De zaak wordt alsdan op de bestaande vordering door de meervoudige kamer verder behandeld. De kinderrechter neemt aan het onderzoek ter terechtzitting deel.

Artikel 22
Betreft de in artikel 18 bedoelde vordering een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan geschiedt de behandeling daarvan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, voor de militaire politierechter dan wel de militaire kamer van de rechtbank, die ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.

Artikel 23
De politierechter, de kinderrechter en de militaire politierechter bezitten elk de bevoegdheden die aan de voorzitter van een meervoudige kamer van de rechtbank toekomen.

Artikel 24
1
Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in artikel 18 bedoelde vordering bepaalt de voorzitter van de rechtbank het tijdstip waarop de rechtbank een aanvang zal maken met de behandeling van de vordering. Tussen de dag waarop de mededeling om ter terechtzitting te verschijnen aan de veroordeelde is betekend en die der terechtzitting moet een termijn van ten minste tien dagen verlopen.
2
Met toestemming van de veroordeelde kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming uit een schriftelijke verklaring blijkt.

Artikel 25
De griffier van de rechtbank doet onverwijld aan de officier van justitie en aan de veroordeelde mededeling van het tijdstip dat voor de behandeling van de vordering is bepaald. Daarbij wordt de veroordeelde, van wie niet blijkt dat hij reeds een raadsman heeft, opmerkzaam gemaakt op zijn bevoegdheid een of meer raadslieden te kiezen en op de mogelijkheden tot toevoeging van een raadsman, alsmede op zijn recht op kennisneming van de processtukken.

Artikel 26
1
De officier van justitie en de veroordeelde zijn bevoegd ten behoeve van het onderzoek dat de rechtbank ingevolge deze wet heeft te verrichten en de beslissingen die zij heeft te nemen getuigen en deskundigen te doen oproepen.
2
De officier van justitie kan bij met redenen omklede beslissing weigeren getuigen of deskundigen op te roepen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze door de veroordeelde zijn opgegeven ten einde ter terechtzitting verklaringen af te leggen ter betwisting van feiten, als bedoeld in artikel 28, derde lid. De beslissing wordt onverwijld schriftelijk ter kennis van de veroordeelde gebracht. Hij wordt daarbij opmerkzaam gemaakt op het bepaalde in artikel 28, zesde lid.

Artikel 27
1
De behandeling van de vordering heeft plaats in tegenwoordigheid van de officier van justitie. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn en kan zich door zijn raadsman doen bijstaan.
2
De behandeling van de vordering geschiedt in het openbaar, tenzij de rechtbank op verzoek van de veroordeelde of om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden, redenen sluiting der deuren beveelt.

Artikel 28
1
De rechtbank onderzoekt de identiteit van de veroordeelde, de ontvankelijkheid van de officier van justitie, alsmede de mogelijkheid van tenuitvoerlegging in Nederland van de in het buitenland gewezen rechterlijke beslissing en de feiten en omstandigheden die voor haar beslissing van belang zijn.
2
De officier van justitie en de veroordeelde en diens raadsman worden in de gelegenheid gesteld ter terechtzitting van de rechtbank te worden gehoord.
3
De rechtbank is gebonden aan de vaststelling van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Zij treedt niet in een nieuw onderzoek naar deze feiten.
4
De artikelen 260, eerste lid, 268, 269, vijfde lid, 271, eerste lid, 272, 273, derde lid, 274 tot en met 277, 278, tweede lid, 280, 281, 286, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, 293, 299, 300, 301, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 310, 311, tweede tot en met vierde lid, 315 tot en met 317, 319, 320, 322, eerste en tweede lid, 324 en 326 tot en met 331 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.
5
Indien getuigen zijn opgeroepen ter verkrijging van inlichtingen omtrent de persoonlijkheid van de veroordeelde of indien de rechtbank het noodzakelijk acht feiten te onderzoeken ter beoordeling van het bestaan van gronden die naar Nederlands recht, doch niet naar dat van de vreemde Staat, de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluiten, vinden voorts de artikelen 287, tweede lid, 288, vierde lid, 289, eerste tot en met derde lid, 290 tot en met 292, 294 tot en met 297, 301, derde lid, en 311, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing.
6
Indien de officier van justitie overeenkomstig artikel 26, tweede lid, heeft geweigerd een getuige te doen oproepen kan de veroordeelde de rechtbank verzoeken alsnog de oproeping van de getuige te bevelen. De rechtbank gaat hiertoe over indien zij van oordeel is dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
7
De in het derde en het vijfde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voor zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.
8
De officier van justitie legt, na voorlezing, een conclusie aan de rechtbank over. Indien de conclusie strekt tot bewilliging in de tenuitvoerlegging, omschrijft zij de straf of maatregel welke naar het oordeel van de officier van justitie in plaats van de buitenlandse sanctie behoort te worden opgelegd. Tevens vermeldt de officier van justitie in dat geval met welk strafbaar feit naar Nederlands recht het feit op grond waarvan de veroordeelde aan een buitenlandse sanctie is onderworpen, overeenkomt.

Artikel 29
1
Op vordering van de officier van justitie kan de rechtbank ter zitting de gevangenneming van de veroordeelde bevelen in gevallen waarin overeenkomstig artikel 8 voorlopige aanhouding mogelijk is.
2
Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, beslist de rechtbank ambtshalve over de gevangenhouding van de veroordeelde die krachtens deze wet voorlopig van zijn vrijheid is beroofd.
3
Een krachtens een der vorige leden bevolen vrijheidsbeneming blijft na de uitspraak van de rechtbank van kracht totdat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
4
Zij wordt, behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde, beëindigd:
a
zodra zulks door de rechtbank of door de officier van justitie ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde of diens raadsman, dan wel door de Hoge Raad bij zijn beslissing op een beroep in cassatie, wordt gelast:
b
indien de duur van die vrijheidsbeneming gelijk is geworden aan de duur van de door de Nederlandse rechter opgelegde straf of maatregel.

Artikel 30
1
Bevindt de rechtbank:
a
dat de overgelegde stukken niet voldoen aan de door het toepasselijke verdrag gestelde eisen;
b
dat de veroordeelde zich met vrucht op een grond, die naar Nederlands recht wel, doch naar het recht van de vreemde Staat niet de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluit, had kunnen beroepen, en dat hij geen gedwongen psychiatrische verpleging behoeft;
c
dat de tenuitvoerlegging in Nederland op grond van het in een der in de artikelen 2, 3, 4, 6 of 7 bepaalde niet kan plaatshebben; of,
d
in een geval waarin volgens het toepasselijke verdrag tenuitvoerlegging kan worden geweigerd, dat bij afweging van alle betrokken belangen een beslissing tot tenuitvoerlegging in Nederland in redelijkheid niet kan worden genomen;
dan verklaart zij de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar.
2
De officier van justitie kan, zolang het onderzoek ter terechtzitting niet is gesloten, zijn vordering intrekken. Hij stelt de veroordeelde van het intrekken van de vordering terstond in kennis.
3
In andere dan de in de vorige leden voorziene gevallen verklaart de rechtbank de tenuitvoerlegging toelaatbaar, zulks met vermelding van de toepasselijke wets- en verdragsbepalingen. De artikelen 345, met uitzondering van het vierde lid, 346 en 347 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.
4
Indien de vordering is behandeld door een enkelvoudige kamer van de rechtbank vinden de artikelen 378-381 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover deze artikelen betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt. Is de vordering behandeld door een meervoudige kamer, dan vindt artikel 362 van dat Wetboek overeenkomstige toepassing.
5
De artikelen 363-365 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.

Artikel 31
1
De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2
Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis beveelt de rechtbank, dat de tijd gedurende welke de veroordeelde in de vreemde Staat ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar Nederland en uit hoofde van deze wet van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van een geldboete. Indien zij dit bevel geeft, bepaalt zij in haar uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
3
De rechtbank zendt aan Onze Minister onverwijld een gewaarmerkt afschrift van haar uitspraak toe.

Artikel 31a
1
Verlof tot tenuitvoerlegging van een in de vreemde Staat opgelegde sanctie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden beperkt tot de tenuitvoerlegging van de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat, dat in omvang slechts een gedeelte van dat voordeel vertegenwoordigt.
2
Indien de in de vreemde Staat opgelegde sanctie strekt tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, spreekt de rechtbank, indien de vreemde Staat uitdrukkelijk heeft verzocht die sanctie slechts ten uitvoer te leggen op voorwerpen die dat voordeel vertegenwoordigen, de verbeurdverklaring daarvan uit. In dat geval is de rechtbank niet gebonden aan beperkingen ingevolge artikel 33a, eerste lid, onder a., van het Wetboek van Strafrecht.
3
Op uitspraken, houdende een verbeurdverklaring, is het bepaalde in de artikelen 552b, 552d, 552e en 552g van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4
Op uitspraken, houdende de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, is het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
5
Artikel 13e is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32
1
Tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging kan zowel door de officier van justitie als door de veroordeelde beroep in cassatie worden ingesteld.
2
Van verklaringen waarbij afstand wordt gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, of waarbij een zodanig beroep wordt ingetrokken, geeft de griffier van de rechtbank onverwijld kennis aan Onze Minister.
3
De officier van justitie is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht om binnen een maand nadat hij beroep in cassatie heeft ingesteld, bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende zijn middelen van cassatie.
4
De veroordeelde die cassatieberoep heeft ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht om vóór de dienende dag bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
5
De voorzitter bepaalt na overleg met de procureur-generaal de rechtsdag. De procureur-generaal doet de dag voor de behandeling van het beroep bepaald ten minste acht dagen vóór de rechtsdag aanzeggen aan de veroordeelde. Deze termijn kan, met toestemming van de veroordeelde, worden bekort indien van die toestemming blijkt op overeenkomstige wijze als bepaald in artikel 265, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Bij gebreke van tijdige aanzegging wordt door de Hoge Raad de aanzegging van een nieuwe rechtsdag bevolen, tenzij voor de veroordeelde een raadsman is verschenen. In dat laatste geval kan op diens verzoek uitstel worden verleend.
6
In de gevallen waarin op de zitting de behandeling van het beroep voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, heeft geen nieuwe aanzegging aan de veroordeelde plaats.
7
De artikelen 431, 432, 434, eerste lid, 438, 439, 440, eerste lid, 441, 442, 443, 444, 449, eerste lid, 450, 451, 451a, 452, 453, 454, eerste, tweede en derde lid, 455, eerste lid, en 456 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
8
Indien de uitspraak waartegen beroep is ingesteld is gedaan door een enkelvoudige kamer, wordt het beroep in cassatie behandeld door een uit drie raadsheren bestaande Kamer van de Hoge Raad.
9
Indien de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd doet de Hoge Raad in geval dat mogelijk is zelf de zaak af. Indien de Hoge Raad de zaak niet zelf kan afdoen kan hij deze hetzij terugwijzen naar de rechtbank, wier uitspraak vernietigd is, hetzij verwijzen naar een andere rechtbank. Alsdan vinden de artikelen 18-28, 29, tweede lid, 30 en 31 en de voorgaande leden van dit artikel wederom toepassing.
10
De Hoge Raad zendt aan Onze Minister onverwijld een gewaarmerkt afschrift van zijn arrest toe.
11
Indien de Hoge Raad de zaak verwijst naar een andere rechtbank blijft een krachtens artikel 29 bevolen vrijheidsbeneming, onverminderd het bepaalde in het laatste lid van dat artikel, van kracht tot het tijdstip waarop die rechtbank over de gevangenhouding beslist.

Artikel 33
Zodra de rechterlijke uitspraak betreffende de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier van het gerecht dat de zaak het laatst heeft behandeld daarvan kennis aan Onze Minister. De tenuitvoerlegging van een op grond van artikel 31 opgelegde straf of maatregel geschiedt met inachtneming van het bij of krachtens het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering of enige bijzondere strafwet betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen bepaalde.
Afdeling D. Buiten-gerechtelijke procedures
1
Geldboeten

Artikel 34
1
Indien de in de vreemde Staat opgelegde sanctie uitsluitend strekt tot de betaling van een geldboete, eventueel onder bedreiging met een vervangende tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie, wordt deze ten uitvoer gelegd krachtens een beslissing van de officier van justitie.
2
Alvorens een beslissing te nemen ingevolge het vorige lid stelt de officier van justitie de veroordeelde in de gelegenheid te worden gehoord.
3
De officier van justitie drukt overeenkomstig het bepaalde in het toepasselijke verdrag het bedrag van de geldboete uit in Nederlandse valuta. Indien het verdrag daaromtrent geen voorschriften bevat bepaalt de officier van justitie de hoogte van het bedrag volgens de wisselkoers die gold op het tijdstip van veroordeling in de vreemde Staat. Als wisselkoers geldt de middenkoers van de op de koopmansbeurs te Amsterdam tot stand gekomen notering.
4
Voor valuta waarvan de wisselkoers niet dagelijks op de koopmansbeurs te Amsterdam wordt genoteerd geldt de wisselkoers die wordt verkregen uit de waarde in speciale trekkingsrechten van de desbetreffende valuta op de laatste werkdag van de maand waarin de ten uitvoer te leggen sanctie in de vreemde Staat werd opgelegd.

Artikel 35
1
De ingevolge artikel 34 genomen beslissing en de dag waarop het daarbij vastgestelde bedrag moet worden voldaan worden vanwege de officier van justitie zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde ter kennis gebracht.
2
Tegen de beslissing van de officier van justitie kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de beslissing hem bekend is, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank, indien de opgelegde geldboete het bedrag van € 22,50 overschrijdt.
3
Het bezwaarschrift wordt behandeld door de politierechter. Indien de politierechter oordeelt dat het bezwaarschrift door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daar heen.
4
Is het bezwaarschrift ingediend door een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan wordt het behandeld door de militaire politierechter. Indien de militaire politierechter oordeelt dat het bezwaarschrift door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, dan verwijst hij de zaak naar de militaire kamer.
5
Op de wijze van indiening en intrekking van een bezwaarschrift zijn de artikelen 449, derde lid, en 450-454 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
6
Op de behandeling van het bezwaarschrift zijn de artikelen 25, 26, 27, 28 en 30 van deze wet van overeenkomstige toepassing.
7
Verklaart de rechtbank het bezwaar gegrond, dan vernietigt zij de beslissing van de officier van justitie of vult deze aan met inachtneming van het bepaalde in artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht. Acht zij, ondanks vernietiging de tenuitvoerlegging wel toelaatbaar, dan doet zij wat de officier van justitie had behoren te doen. In alle gevallen dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van een geldboete toelaatbaar verklaart, bepaalt zij tevens de duur van de vervangende hechtenis.
8
De artikelen 32 en 33 van deze wet zijn toepasselijk.

Artikel 36
1
Beslissingen als bedoeld in artikel 34 kunnen zodra zij zijn genomen worden ten uitvoer gelegd, tenzij het toepasselijke verdrag anders bepaalt. Door het indienen van een bezwaarschrift binnen de daarvoor gestelde termijn wordt de tenuitvoerlegging opgeschort.
2
Beslissingen genomen krachtens artikel 34 worden ten uitvoer gelegd met inachtneming van het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering omtrent de tenuitvoerlegging van geldboeten bepaalde, met uitzondering van het derde lid van artikel 575 van dat Wetboek.

Artikel 37
Indien tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis moet worden overgegaan doet de officier van justitie met het oog daarop een vordering overeenkomstig artikel 18, tenzij de rechtbank krachtens artikel 35, zevende lid, de duur van de vervangende hechtenis reeds heeft bepaald.
2
Toezicht op de naleving van voorwaarden
a
overneming van het toezicht

Artikel 38
1
Indien de officier van justitie, aan wie op de voet van het bepaalde in artikel 15 een verzoek in handen is gesteld tot overneming van de uitoefening van toezicht op de naleving van voorwaarden, in een vreemde Staat aan de veroordeelde opgelegd, van oordeel is dat het geheel of gedeeltelijk niet voor inwilliging vatbaar is of dat aanleiding bestaat gebruik te maken van een der in het toepasselijke verdrag omschreven gronden tot weigering, brengt hij dit oordeel onverwijld vergezeld van zijn advies ter kennis van Onze Minister, die daaromtrent beslist.
2
Indien aan het verzoek geheel of gedeeltelijk gevolg wordt gegeven, wordt de kennisgeving van dit besluit aan de veroordeelde in persoon betekend. Van zijn beslissing geeft de officier van justitie bericht aan Onze Minister.

Artikel 39
Indien de officier van justitie termen aanwezig acht om een opdracht te geven tot het verlenen van hulp en steun aan de veroordeelde, wijst hij de daarmee te belasten reclasseringsinstelling aan. Alvorens te beslissen wint hij het advies van deze instelling in.

Artikel 40
1
Het te houden toezicht strekt zich niet uit over de naleving van bijzondere voorwaarden, gesteld bij de beslissing die aan het verzoek ten grondslag ligt, welke in strijd zijn met het Nederlandse recht.
2
Het toezicht wordt uitgeoefend met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 14b, vierde lid, 14d, eerste lid, en artikel 16 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde.
3
De aanvang en duur van de proeftijd worden bepaald naar het recht van de verzoekende Staat. De proeftijd duurt in geen geval langer dan zij naar Nederlands recht had kunnen duren.

Artikel 41
1
Van iedere ernstige overtreding van de voorwaarden geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan Onze Minister.
2
Zodra de proeftijd is verstreken brengt de officier van justitie aan Onze Minister rapport uit omtrent de naleving van de voorwaarden.
b
toepassing van buitenlandse voorwaardelijke beslissingen

Artikel 42
De officier van justitie draagt, behoudens het bepaalde in artikel 16, zorg dat overeenkomstig afdeling C van dit hoofdstuk wordt gehandeld, indien hij een verzoek heeft ontvangen tot toepassing van een beslissing van een buitenlandse autoriteit, op grond waarvan voorwaarden gelden waarvan overtreding kan of moet leiden tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing in een strafzaak.
3
Onmiddellijke tenuitvoerlegging

Artikel 43
1
Voor zover een verdrag daarin uitdrukkelijk voorziet kan, op aanwijzing van Onze Minister, de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van een in een vreemde Staat opgelegde tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie in Nederland plaatsvinden buiten toepassing van afdeling C van dit hoofdstuk.
2
De in het vorige lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gegeven, indien uit een door de veroordeelde ondertekende verklaring blijkt dat hij met zijn instemming naar Nederland is overgebracht met het oog op de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van de hem opgelegde sanctie.
3
De in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gegeven nadat advies is ingewonnen van de bijzondere kamer van het gerechtshof te Arnhem, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
4
Hangende de beslissing tot het geven van een aanwijzing, kan de veroordeelde met toepassing van de artikelen 8-12 voorlopig van zijn vrijheid worden beroofd.
5
De tenuitvoerlegging van de in het eerste lid bedoelde sanctie geschiedt op last van de officier van justitie, aan wie op de voet van het bepaalde in de artikelen 15 of 17 de stukken in handen zijn gesteld.
Afdeling E. Tenuitvoerlegging van bij verstek gewezen beslissingen

Artikel 44
Verzoeken, bedoeld in afdeling D, par. 2, die betrekking hebben op bij verstek gewezen rechterlijke beslissingen zijn niet voor inwilliging vatbaar, tenzij de beslissing in hoger beroep is gewezen en het rechtsmiddel van hoger beroep door de veroordeelde tegen een op tegenspraak gewezen vonnis werd ingesteld.

Artikel 45
1
Een verzoek om tenuitvoerlegging van een in de verzoekende Staat bij verstek gewezen rechterlijke beslissing kan niet in behandeling worden genomen dan nadat deze beslissing vanwege de officier van justitie, die het verzoek heeft ontvangen, aan de veroordeelde in persoon is betekend. Betekening vindt niet plaats indien het recht tot strafvervolging ter zake van het feit waarvoor de beslissing werd gewezen naar Nederlands recht zou zijn verjaard, met dien verstande, dat handelingen, verricht in de verzoekende Staat, die de verjaring aldaar stuiten of schorsen, in Nederland dezelfde rechtskracht hebben. Van de betekening worden de autoriteiten van de Staat, waarvan het verzoek is uitgegaan, schriftelijk in kennis gesteld.
2
Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan de veroordeelde tegen een bij verstek gewezen rechterlijke beslissing, als bedoeld in het vorige lid, verzet doen bij de rechtbank van het arrondissement waarin hij zijn woonplaats heeft of daadwerkelijk verblijft, gedurende een door het toepasselijke verdrag bepaalde termijn na de betekening. Is de veroordeelde een persoon als bedoeld in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak dan kan deze verzet doen bij de rechtbank, welke ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.
3
Verzet wordt gedaan door een verklaring, af te leggen door de veroordeelde op het parket van het openbaar ministerie bij de in het vorige lid bedoelde rechtbank of bij aangetekende brief aan dat parket, houdende - op straffe van niet-ontvankelijkheid - de vermelding van de woon- of verblijfplaats van de veroordeelde, alwaar gerechtelijke stukken aan hem kunnen worden uitgereikt. In geval van verzet bij aangetekende brief geldt als dag van verzet de dag van ontvangst van de brief ten parkette. De artikelen 450 en 451a van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4
De officier van justitie stelt iedere tijdig afgelegde verklaring of ontvangen brief, bedoeld in het vorige lid, ter hand van de griffier, die daarmee handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 451 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 46
1
Indien de veroordeelde overeenkomstig artikel 45 rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in de verzoekende Staat, doet de griffier de akte van verzet onverwijld toekomen aan Onze Minister ter doorzending aan de verzoekende Staat.
2
Indien de veroordeelde overeenkomstig artikel 45 rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in Nederland, wordt het verzoek om tenuitvoerlegging van het in de verzoekende Staat bij verstek gewezen vonnis beschouwd als een door Onze Minister ingewilligd en op een verdrag gegrond verzoek tot strafvervolging.

Artikel 47
1
Aan de veroordeelde die overeenkomstig artikel 45 rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in Nederland wordt zo spoedig mogelijk een dagvaarding om ter terechtzitting van het in die dagvaarding aangeduide gerecht te verschijnen bij aangetekend schrijven toegezonden of in persoon betekend.
2
Verschijnt hij ten dienenden dage niet in rechte, dan wordt het verzet vervallen verklaard en vindt afdeling C, onderscheidenlijk afdeling D, toepassing, tenzij de rechter, bij niet-verschijning van de veroordeelde, schorsing van het onderzoek heeft bevolen teneinde deze, indien hij verhinderd was het onderzoek bij te wonen, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen.
3
Indien de veroordeelde die in verzet is gekomen ten dienenden dage verschijnt wordt voor de toepassing van het Nederlandse recht de buitenlandse rechterlijke beslissing als vervallen beschouwd en de zaak overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering behandeld.
Afdeling F. Bijzondere vormen van tenuitvoerlegging

Artikel 48 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 49 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 50 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Hoofdstuk IV. Overdracht van de tenuitvoerlegging van Nederlandse rechterlijke beslissingen
Afdeling A. Van Nederland uitgaande verzoeken

Artikel 51
Indien het openbaar ministerie, met de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing belast, het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht, dat een vreemde Staat een door de Nederlandse rechter opgelegde straf of maatregel ten uitvoer legt of verder ten uitvoer legt dan wel toezicht uitoefent op de naleving van door de Nederlandse rechter opgelegde voorwaarden, geeft het, onder overlegging van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis of arrest en eventuele andere met het oog op de tenuitvoerlegging van belang zijnde stukken, aan Onze Minister een met redenen omkleed advies tot overdracht van de tenuitvoerlegging of het toezicht aan die Staat.

Artikel 52
1
Behoudens het bepaalde in het volgende lid beslist Onze Minister zo spoedig mogelijk na de ontvangst van een advies als bedoeld in het vorige artikel omtrent het daaraan te geven gevolg. Daarbij neemt hij, indien het verzoek tot tenuitvoerlegging of tot overname van toezicht op een verdrag kan worden gegrond, de bepalingen van dat verdrag in acht.
2
Indien het advies van het openbaar ministerie betrekking heeft op een veroordeelde die zich in Nederland bevindt, aan wie een tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie is opgelegd en die niet heeft verklaard met de overdracht van de tenuitvoerlegging van die sanctie in te stemmen, dan laat Onze Minister, zo hij voornemens is gevolg te geven aan dit advies, alvorens een beslissing te nemen de veroordeelde schriftelijk van dit advies in kennis stellen. Daarbij wordt de veroordeelde medegedeeld, dat hij binnen veertien dagen na ontvangst van de kennisgeving tegen het voornemen van Onze Minister een bezwaarschrift kan indienen bij het gerecht, dat in hoogste feitelijke instantie de tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie heeft opgelegd.
3
Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt het in het vorige lid bedoelde gerecht of Onze Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen. De veroordeelde wordt bij het onderzoek gehoord, althans opgeroepen. Indien niet blijkt dat de veroordeelde reeds een raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot toevoeging van een raadsman.
4
De artikelen 21-26 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
5
Van zijn beslissing stelt het gerecht Onze Minister en de veroordeelde schriftelijk in kennis. Acht het gerecht het bezwaarschrift gegrond, dan geeft Onze Minister aan het advies van het openbaar ministerie tot overdracht van de tenuitvoerlegging geen gevolg.

Artikel 53
1
Onze Minister geeft het openbaar ministerie, dat een advies als bedoeld in artikel 51 heeft uitgebracht, schriftelijk kennis van de beslissing die hij terzake heeft genomen alsmede van de door hem ontvangen mededelingen omtrent beslissingen van de autoriteiten van de vreemde Staat naar aanleiding van het verzoek tot tenuitvoerlegging of tot overname van toezicht dat op advies van het openbaar ministerie is gedaan.
2
Een aan de autoriteiten van een vreemde Staat gedaan verzoek tot tenuitvoerlegging of tot overname van toezicht kan uiterlijk tot de ontvangst van een kennisgeving omtrent de daarop in die Staat genomen beslissing worden ingetrokken, onverminderd het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van het Benelux-verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken.

Artikel 54
Degene tegen wie in Nederland bij verstek uitspraak is gedaan, houdende de oplegging van een straf of maatregel of een gedeeltelijke beslissing als bedoeld in • 5 van Hoofdstuk I van het Benelux-verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken, kan, wanneer een verzoek tot tenuitvoerlegging of aanvulling daarvan is gedaan aan de autoriteiten van een vreemde Staat, ook als de einduitspraak reeds kracht van gewijsde heeft gekregen, tegen die uitspraak verzet doen tot het verstrijken van een door het toepasselijke verdrag bepaalde termijn nadat de uitspraak hem door de autoriteiten van die Staat in persoon is betekend. Zulk verzet kan slechts worden gedaan op overeenkomstig de in de wetgeving van de aangezochte Staat voorgeschreven wijze bij de bevoegde autoriteiten van die Staat.

Artikel 55
1
Zodra van de autoriteiten van de aangezochte Staat de akte is ontvangen, waaruit blijkt van een rechtsgeldig gedaan verzet, wordt aan degene die in verzet is gekomen een dagvaarding om ter terechtzitting van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan te verschijnen in persoon betekend. Op straffe van nietigheid wordt tussen de dag waarop de dagvaarding is betekend en die ter terechtzitting een termijn van tenminste eenentwintig dagen of zoveel minder als het toepasselijke verdrag toelaat in acht genomen. Met toestemming van de gedagvaarde kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming uit een schriftelijke verklaring blijkt. Vrijwillige verschijning op een dagvaarding betekend in strijd met de voorschriften van dit artikel dekt de nietigheid.
2
Indien de gedagvaarde niet ten dienenden dage in rechte verschijnt wordt het verzet vervallen verklaard, tenzij de rechter bij niet-verschijning schorsing van het onderzoek heeft bevolen teneinde deze, indien hij verhinderd was het onderzoek bij te wonen, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Het openbaar ministerie geeft van een vervallen verklaard verzet zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis aan de autoriteiten van de aangezochte Staat en aan Onze Minister.
3
Indien degene die in verzet is gekomen ter terechtzitting verschijnt wordt de zaak overeenkomstig titel VI, VII of VIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering behandeld, als ware het rechtsgeding bij verstek niet voorafgegaan. De rechter bekrachtigt de bij verstek gewezen uitspraak of doet met gehele of gedeeltelijke vernietiging van die uitspraak opnieuw recht.
Afdeling B. Tot Nederland gerichte verzoeken

Artikel 56
Tenzij Onze Minister reeds aanstonds van oordeel is dat het verzoek van een buitenlandse autoriteit tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde sanctie moet worden afgewezen, wint hij omtrent de vraag of het belang van een goede rechtsbedeling zich tegen inwilliging van het verzoek verzet het advies in van het gerecht dat in hoogste feitelijke instantie de sanctie heeft opgelegd en van het openbaar ministerie met de tenuitvoerlegging belast.

Artikel 57
1
Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de in het vorige artikel bedoelde adviezen beslist Onze Minister over het gevolg, te geven aan het in dat artikel bedoelde verzoek. Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing.
2
Van zijn beslissing geeft Onze Minister onverwijld kennis aan het gerecht en aan het openbaar ministerie die terzake advies hebben uitgebracht.
Afdeling C. Overbrenging

Artikel 58
Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de procedure volgens welke een verklaring van of namens een zich in Nederland bevindende veroordeelde, houdende instemming met de overdracht van de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie, dient te worden afgelegd.

Artikel 59
1
Overdracht van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen ingevolge dit Hoofdstuk geschiedt slechts onder het algemene beding, dat de door de Nederlandse rechter opgelegde straf, maatregel of voorwaarden niet ten nadele van de veroordeelde worden gewijzigd en dat daarbij met het reeds hier te lande ten uitvoer gelegde gedeelte van die straf of maatregel rekening wordt gehouden.
2
Een veroordeelde die in Nederland een tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie ondergaat of nog zal moeten ondergaan wordt, wanneer met een vreemde Staat overeenstemming is bereikt omtrent de verdere tenuitvoerlegging van deze sanctie, zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van de autoriteiten van die Staat, zulks op een door Onze Minister, na overleg met die autoriteiten, te bepalen tijd en plaats.
3
De overbrenging van een veroordeelde, die niet heeft verklaard met de overdracht van de tenuitvoerlegging in te stemmen, geschiedt niet dan onder het algemene beding, dat hij alleen met uitdrukkelijke toestemming van Onze Minister:
a
zal worden vervolgd, gestraft of op enige wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt ter zake van feiten, die voor het tijdstip van zijn overbrenging zijn begaan en ter zake waarvan de tenuitvoerlegging niet is overgedragen; en
b
ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een derde Staat ter zake van feiten, die voor het tijdstip van zijn overbrenging zijn begaan, tenzij de veroordeelde nadien de gelegenheid heeft gehad het grondgebied van de Staat naar welke hij is overgebracht te verlaten.
4
Op het moment dat een veroordeelde ter beschikking van de in het tweede lid bedoelde autoriteiten wordt gesteld, wordt de tenuitvoerlegging in Nederland van de hem opgelegde sanctie van rechtswege geschorst.
5
In geval van hervatting van het recht tot tenuitvoerlegging van de sanctie wordt het in het buitenland reeds ten uitvoer gelegde gedeelte daarop in mindering gebracht.

Hoofdstuk V. Slotbepalingen

Artikel 60
Waar in deze wet bepalingen van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing zijn verklaard zijn deze bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op de verdachte, van overeenkomstige toepassing op de veroordeelde.

Artikel 61
Krachtens deze wet gegeven bevelen tot inverzekeringstelling, bewaring of gevangenneming, dan wel tot verlenging van een termijn van vrijheidsbeneming, worden gedagtekend en ondertekend. De grond voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan de veroordeelde op wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan uitgereikt.

Artikel 62
De bevelen tot vrijheidsbeneming, bedoeld in het voorgaande artikel, zijn dadelijk uitvoerbaar. Bevoegd tot het ten uitvoer leggen van bevelen tot vrijheidsbeneming zijn de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren. Op de tenuitvoerlegging en de last daartoe zijn de artikelen 564-568 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.

Artikel 63
Veroordeelden die overeenkomstig deze wet in verzekering of in bewaring zijn gesteld, of wier gevangenneming of gevangenhouding is bevolen, worden behandeld als verdachten die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn onderworpen.

Artikel 64
1
Het bij en krachtens artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een krachtens artikel 9 in verzekering gestelde veroordeelde.
2
Aan de veroordeelde die overeenkomstig artikel 10 in bewaring wordt gesteld, of te wiens aanzien een bevel tot gevangenneming overeenkomstig artikel 29 wordt gevorderd, wordt, zo hij nog geen raadsman heeft, een raadsman toegevoegd door het bureau rechtsbijstandvoorziening op last van de voorzitter van de rechtbank van het arrondissement waar hij zich bevindt. De officier van justitie geeft de voorzitter onverwijld schriftelijk kennis dat toevoeging moet plaats hebben.
3
Het bij en krachtens de artikelen 42, derde lid, en 45 tot en met 49 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde, alsmede het in dat Wetboek bepaalde betreffende het optreden en de bevoegdheden van de raadsman en de kennisneming van processtukken is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 64a
Op de bevelen tot bewaring en gevangenhouding, krachtens deze wet gegeven, is artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 65
1
In gevallen waarin krachtens deze wet een beslissing omtrent de voorlopige vrijheidsbeneming van een veroordeelde kan of moet worden genomen, kan worden bevolen dat die vrijheidsbeneming voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst.
2
Op bevelen krachtens het vorige lid gegeven door de rechtbank, dan wel door de rechter-commissaris zijn de artikelen 80-88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
3
De termijn, genoemd in artikel 11, tweede lid, onder b, loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde zich aan de verdere tenuitvoerlegging van de gelaste bewaring heeft onttrokken.

Artikel 66
Op bevelen tot beëindiging van voorlopige vrijheidsbeneming krachtens deze wet gegeven en tot tenuitvoerlegging van zodanige bevelen zijn de artikelen 73, 79, 569 en 570 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 67
In gevallen waarin onherroepelijk is vastgesteld dat tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing in Nederland niet behoort plaats te vinden kan de rechtbank, die de zaak heeft behandeld, op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor schade die hij heeft geleden en kosten die hij heeft gemaakt ten gevolge van voorlopige vrijheidsbeneming bevolen krachtens deze wet. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
De artikelen 89, derde, vierde en zesde lid, 90, 91, 93, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 68
Op betekeningen, kennisgevingen en oproepingen gedaan krachtens deze wet zijn de artikelen 585 tot en met 588, 589 en 590 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, tenzij deze wet anders bepaalt.

Artikel 69
Op verzoeken om doorvoer over Nederlands grondgebied van personen die ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing door de autoriteiten van een vreemde Staat ter beschikking van de autoriteiten van een andere Staat worden gesteld, zijn de artikelen 48 en 50 van de Uitleveringswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 70
Waar in deze wet de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen van personen, is artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 71
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 72
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 73
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 74
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 75
De bepalingen van de voorgaande hoofdstukken zijn niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van door buitenlandse rechterlijke autoriteiten opgelegde vrijheidsstraf, ingevolge artikel 6 van de Wet van 7 augustus 1953 (Stb. 438), houdende goedkeuring en uitvoering van het Verdrag van Londen van 19 juni 1951 tussen de Staten, die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten.

Artikel 76
1
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.
2
Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
3
Wij kunnen bepalen dat de verschillende onderdelen van deze wet op afzonderlijke tijdstippen in werking treden.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 10 september 1986
Beatrix
De Minister van Justitie,
f
Korthals Altes
De Minister van Buitenlandse Zaken,
h
van den Broek
Uitgegeven de vijfentwintigste september 1986
De Minister van Justitie,
f
Korthals Altes